Het werkwoord: gaan / The verb: go / Το ρήμα: πηγαίνω
OTT (onvoltooid tegenwoordige tijd) – Present – Ενεστώτας
ik .:. ga | go | πηγαίνω
jij .:. gaat | goes | πηγαίνεις
u .:. gaat | goes | πηγαίνετε
hij .:. gaat | go | πηγαίνει
zij .:. gaat | go | πηγαίνει
wij .:. gaan | go | πηγαίνουμε
jullie .:. gaan | go | πηγαίνετε
zij .:. gaan | go | πηγαίνουν
❕ Bijvoorbeeld: / For example: / Για παράδειγμα:
Elke dinsdag en donderdag ga ik naar school.
Jullie moet boodschappen doen. Gaan jullie naar de markt of de supermarkt?
De kat gaat naar haar toilet. Zij wil poepen
OVT (onvoltooid verleden tijd) – Past – Αόριστος
ik .:. ging | went | πήγα
jij .:. ging | went | πήγες
u .:. ging | went | πήγατε
hij .:. ging | went | πήγε
zij .:. ging | went | πήγε
wij .:. gingen | went | πήγαμε
jullie .:. gingen | went | πήγατε
zij .:. gingen | went | πήγανε
❕ Bijvoorbeeld: / For example: / Για παράδειγμα:
Hij ging naar het ziekenhuis. Hij had pijn in zijn been.
Gingen jullie naar het park? Het is warm weer.
Wij gingen met de trein naar Amsterdam. Het was leuk!
OTTT (onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd) – Future – Μέλλοντας
ik .:. zal gaan | will go | θα πάω
jij .:. zult gaan | will go | θα πας
u .:. zult gaan | will go | θα πάτε
hij .:. zal gaan | will go | θα πάει
zij .:. zal gaan | will go | θα πάει
wij .:. zullen gaan | will go | θα πάμε
jullie .:. zullen gaan | will go | θα πάτε
zij .:. zullen gaan | will go | θα πάνε
❕ Bijvoorbeeld: / For example: / Για παράδειγμα:
Ik zal naar de sportschool gaan! – Oh, succes!
Zullen zij naar de koffieshop gaan?
Zal jij naar de zee gaan?
Woorden beginnend met…
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z